Binnenvaart Politie Regelement

Iedere gebruiker van een openbare vaarweg moet de nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de goede orde en veiligheid op het water te waarborgen. Daartoe is kennis van de vaarreglementen van groot belang. Hieronder volgen enkele belangrijke regels en aanwijzingen.

Besef dat de IJssel een stromende rivier is met harde obstakels, zoals kribben en markeringen. Rondom deze kribben moet u rekening houden met kolken, plotselinge golfslag en deining, vooral als de windrichting parallel aan de stroming staat. Het traject voor de kade in Deventer kan in bepaalde omstandigheden in een klotsbak veranderen.

Voor de Nederlandse vaarwateren geldt een aantal vaarreglementen. Voor ons is het Binnenvaart Politie Reglement (BPR) de belangrijkste. Het is een soort wetboek dat regels geeft waaraan de scheepvaart zich dient te houden. Het BPR geldt voor de meeste wateren in Nederland die voor de scheepvaart open staan.

Het BPR geldt ook op de Gelderse IJssel.

  • Houd zoveel mogelijk stuurboordwal
  • Houd rekening met stroming en golfslag
  • Blijf uit de dode hoek van beroepsvaart
  • Beroepsvaart heeft voorrang
  • Pontjes hebben voorrang

Definities en basisregels BPR

Goed zeemanschap:
Het BPR kan niet alle mogelijke situaties dekken. In die situaties is het betrachten van 'goed zeemanschap' of 'goed schippersgebruik' belangrijk. Wat verstaat men hieronder? Dat is varen met gebruik van het gezonde verstand, dus:

  • met kundigheid en vaardigheid
  • met overleg handelen en vooruit zien

Meren, aanleggen:
Het is verboden om te meren aan verkeerstekens (zoals bv. boeien, kribbakens, stroombakens enz.).

Geluidsseinen:
De belangrijkste algemene seinen zijn:

  • 1 lange stoot (ca. 4 seconden): Attentie
  • 1 korte stoot (ca. 2 seconden): Ik ga stuurboord uit
  • 2 korte stoten: Ik ga bakboord uit
  • 3 korte stoten: Ik sla achteruit
  • 4 korte stoten: Ik kan niet manoeuvreren
  • Reeks zeer korte stoten (1/4 seconde): Er dreigt gevaar voor aanvaring

Vaarregels

Algemene bepalingen
Een klein schip en dus ook een roeiboot dient te allen tijde te wijken voor grote schepen (art.6.02 BPR).

Bij zodanige koersen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet een klein motorschip uitwijken voor zeilschepen en roeiboten. Een roeiboot moet dan uitwijken voor een zeilschip (ook surfplank) (art.6.03a-2 BPR).

Uitzondering:
Vaar je onder de uiterste stuurboordzijde van het vaarwater, dan moet je je weg vervolgen en moeten de andere schepen wijken (art.6.03a-2 BPR).

Het blauwe bord (art.6.04a BPR)
Wanneer een schip naar een vaarwater, een haven, een brug, een sluis of een aanlegplaats wil, gelegen aan zijn bakboordzijde, dan mag hij volgens het BPR door middel van het 'blauwe bord' aan een tegemoetkomend schip verzoeken om het passeren 'stuurboord op stuurboord' te laten gebeuren. In normale gevallen gebeurt het passeren 'bakboord op bakboord' ofwel 'rood op rood'.

Tegelijkertijd met het tonen van dit blauwe bord aan de stuurboordzijde van de stuurhut en het witte rondom schijnend flikkerlicht, geeft het schip dat naar bakboord wil twee korte stoten. Het tegemoetkomende schip beantwoordt dit met dezelfde signalen. Als het niet kan wijken, dan geeft dit schip een reeks zeer korte stoten.

Het 'blauwe bord' wordt niet alleen gebruikt bij uitwijken naar aanlegplaats of haven (art.6.05 BPR). Op de Gelderse IJssel, de Maas en de rivieren waar het BPR geldt, is het zo dat de opvarende schepen (de schepen die tegen de stroom invaren) de meest gunstige zijde van het vaarwater mogen kiezen. Dit is in het algemeen de zijde waar de minste stroom staat: de binnenbocht. Daarbij moeten ze voor de afvarende schepen 'een geschikte weg' vrij laten. Deze regels zijn in principe alleen van toepassing op grote schepen onderling. De schipper van een klein schip, dus ook een roeier, moet deze regel wel kennen om te kunnen zien wat het grote schip van plan is.

Hoe werkt dit in de praktijk op de IJssel?
Op de IJssel is het bijna een ongeschreven wet voor pleziervaarders, dus ook voor roeiers, om de aanwijzingen van het 'blauwe bord' op te volgen. Dit heeft te maken met de omstandigheden op de IJssel: de rivier is relatief smal en onoverzichtelijk door de scherpe bochten. Bovendien is het, vooral door de vele beroepsvaarders naar de Twentekanalen tussen Arnhem en Zutphen, vaak erg druk.

Als er voor een roeiboot geen gelegenheid is om tijdig op het 'blauwe bord' signaal te reageren, dan probeer je tussen twee kribben stil te liggen tot het grote schip is gepasseerd en het vaarwater weer vrij is. Houd hierbij rekening met de dode hoek van het schip.

Keren en water oversteken
Een schip mag alleen dan keren, nadat het zich ervan heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen (art.6.13 BPR).

Uit- en invaren van havens
Een haven uitvaren of vanuit een nevenvaarwater een hoofdvaarwater opvaren, mag alleen geschieden wanneer men zich ervan vergewist heeft dat dit zonder gevaar kan en zonder andere schepen te hinderen (art.6.16 BPR).

Ontmoeten twee kleine schepen elkaar bij een engte, dan geldt het volgende:

  • Als een zeilschip de engte kan bezeilen, heeft het zeilschip voorrang
  • Als een zeilschip de engte niet kan bezeilen, dan heeft de roeiboot voorrang
  • Als een motorboot en een roeiboot elkaar bij een engte ontmoeten, dan heeft de roeiboot voorrang.

Veerponten
Een veerpont heeft voorrang op een klein schip. Een roeiboot dient dus een veerpont duidelijk voorrang te verlenen (art.6.23 BPR).